Bijbel in een jaar April 16Jozua 21:1-451. Toen kwamen de familiehoofden van de Levieten bij Eleazar, de priester, bij Jozua, de zoon van Nun, en bij de familiehoofden van de stammen van de Israëlieten,2. en zij spraken tot hen in Silo, in het land Kanaän: De HEERE heeft door de dienst van Mozes geboden ons steden te geven om in te wonen en hun weidegronden voor ons vee.3. Daarom gaven de Israëlieten van hun erfelijk bezit, op bevel van de HEERE, deze steden met hun weidegronden aan de Levieten.4. Toen kwam het lot uit op de geslachten van de Kahathieten. Voor de nakomelingen van Aäron, de priester, uit de Levieten, waren er door het lot van de stam Juda, van de stam Simeon en van de stam Benjamin dertien steden.5. Aan de overgebleven nakomelingen van Kahath vielen door het lot tien steden toe van de geslachten van de stam Efraïm, van de stam Dan en van de halve stam Manasse.6. Aan de nakomelingen van Gerson vielen door het lot dertien steden toe van de geslachten van de stam Issaschar, van de stam Aser, van de stam Naftali en van de halve stam Manasse, in Basan.7. Aan de nakomelingen van Merari, naar hun geslachten, vielen twaalf steden toe van de stam Ruben, van de stam Gad en van de stam Zebulon.8. Zo gaven de Israëlieten door het lot deze steden met hun weidegronden aan de Levieten, zoals de HEERE door de dienst van Mozes geboden had.9. Verder gaven zij van de stam van de nakomelingen van Juda en van de stam van de nakomelingen van Simeon deze steden, die men bij name noemde.10. Ze waren voor de nakomelingen van Aäron, voor de geslachten van de nakomelingen van Kahath, uit de Levieten, want het eerste lot viel op hen.11. Zij gaven hun de stad van Arba, de vader van Anok (dat is Hebron) in het bergland van Juda, met zijn weidegronden eromheen.12. Maar het akkerland van de stad met zijn dorpen gaven zij aan Kaleb, de zoon van Jefunne, tot zijn bezit.13. Zo gaven zij aan de nakomelingen van de priester Aäron de vrijstad voor hem die een doodslag begaan had, Hebron met zijn weidegronden en Libna met zijn weidegronden,14. Jatthir met zijn weidegronden en Estemoa met zijn weidegronden,15. Holon met zijn weidegronden en Debir met zijn weidegronden,16. Aïn met zijn weidegronden, Jutta met zijn weidegronden en Beth-Semes met zijn weidegronden: negen steden van deze twee stammen.17. En van de stam Benjamin: Gibeon met zijn weidegronden en Geba met zijn weidegronden,18. Anathoth met zijn weidegronden en Almon met zijn weidegronden: vier steden.19. Dit waren al de steden van de nakomelingen van Aäron, van de priesters: dertien steden, met hun weidegronden.20. De geslachten van de nakomelingen van Kahath, de Levieten die overgebleven waren van de nakomelingen van Kahath, kregen de hun door het lot toegewezen steden van de stam Efraïm.21. Zij gaven hun Sichem, een vrijstad voor hem die een doodslag begaan had, met zijn weidegronden, in het bergland van Efraïm, en Gezer met zijn weidegronden,22. Kibzaïm met zijn weidegronden en Beth-Horon met zijn weidegronden: vier steden.23. En van de stam Dan: Elteke met zijn weidegronden, Gibbethon met zijn weidegronden,24. Ajalon met zijn weidegronden en Gath-Rimmon met zijn weidegronden: vier steden.25. En van de halve stam Manasse: Taänach met zijn weidegronden en Gath-Rimmon met zijn weidegronden: twee steden.26. Dit waren de steden voor de geslachten van de overige nakomelingen van Kahath: tien steden in totaal, met hun weidegronden.27. En aan de nakomelingen van Gerson, uit de geslachten van de Levieten, gaven zij van de halve stam Manasse als vrijstad voor hem die een doodslag begaan had: Golan in Basan met zijn weidegronden en Beësthera met zijn weidegronden: twee steden.28. En van de stam Issaschar: Kisjon met zijn weidegronden en Dobrath met zijn weidegronden,29. Jarmuth met zijn weidegronden en En-Gannim met zijn weidegronden: vier steden.30. En van de stam Aser: Misal met zijn weidegronden, Abdon met zijn weidegronden,31. Helkath met zijn weidegronden en Rehob met zijn weidegronden: vier steden.32. En van de stam Naftali: de vrijstad voor hem die een doodslag begaan had, Kedes in Galilea met zijn weidegronden, Hammoth-Dor met zijn weidegronden en Kartan met zijn weidegronden: drie steden.33. Dit waren al de steden van de nakomelingen van Gerson, naar hun geslachten: dertien steden, met hun weidegronden.34. Aan de geslachten van de nakomelingen van Merari, van de overige Levieten, werd gegeven van de stam Zebulon: Jokneam met zijn weidegronden, Kartha met zijn weidegronden,35. Dimna met zijn weidegronden en Nahalal met zijn weidegronden: vier steden.36. En van de stam Ruben: Bezer met zijn weidegronden en Jahza met zijn weidegronden,37. Kedemoth met zijn weidegronden en Mefaäth met zijn weidegronden: vier steden.38. Van de stam Gad: de vrijstad voor hem die een doodslag begaan had, Ramoth in Gilead met zijn weidegronden en Mahanaïm met zijn weidegronden,39. Hesbon met zijn weidegronden en Jaëzer met zijn weidegronden: vier steden in totaal.40. Al die steden waren voor de nakomelingen van Merari, naar hun geslachten, die nog over waren van de geslachten van de Levieten. Hun lot was twaalf steden.41. Dit waren alle steden van de Levieten te midden van het bezit van de Israëlieten: achtenveertig steden met hun weidegronden.42. Deze steden waren stad voor stad met hun weidegronden eromheen. Zo was het met al die steden.43. Zo gaf de HEERE aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen het in bezit en woonden erin.44. En de HEERE gaf hun rondom rust, overeenkomstig alles wat Hij hun vaderen gezworen had. Niemand van al hun vijanden kon tegenover hen standhouden. Al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand.45. Van al de goede woorden die de HEERE tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen.Jozua 22:1-341. Toen riep Jozua de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse bijeen,2. en hij zei tegen hen: Wat u betreft, u hebt alles in acht genomen wat Mozes, de dienaar van de HEERE, u geboden heeft, en u hebt in alles wat ik u geboden heb naar mijn stem geluisterd.3. U hebt deze lange tijd uw broeders niet verlaten, tot op deze dag, en u hebt de voorschriften met betrekking tot het gebod van de HEERE, uw God, in acht genomen.4. Nu heeft de HEERE, uw God, uw broeders echter rust gegeven, zoals Hij hun toegezegd had. Keer daarom nu terug, en ga naar uw tenten, naar het land dat uw bezit is, dat Mozes, de dienaar van de HEERE, u gegeven heeft aan de overzijde van de Jordaan.5. Alleen, neem zeer nauwlettend de geboden en de wet in acht die Mozes, de dienaar van de HEERE, u geboden heeft, namelijk dat u de HEERE, uw God, liefhebt, in al Zijn wegen gaat, Zijn geboden in acht neemt, zich aan Hem vasthoudt, en dat u Hem dient met heel uw hart en met heel uw ziel.6. Zo zegende Jozua hen en liet hen gaan, en zij gingen naar hun tenten.7. Want aan de helft van de stam Manasse had Mozes erfelijk bezit gegeven in Basan. Maar aan de andere helft ervan gaf Jozua erfelijk bezit bij hun broeders, aan deze zijde van de Jordaan, aan de west zijde. En bovendien, toen Jozua hen naar hun tenten liet trekken, en hen zegende,8. zei hij tegen hen: Keer terug naar uw tenten met veel rijkdom en met zeer veel vee, met zilver, met goud, met koper, met ijzer en met zeer veel kleren. Deel de buit van uw vijanden met uw broeders.9. Zo keerden de nakomelingen van Ruben, de nakomelingen van Gad en de halve stam Manasse terug, en gingen bij de Israëlieten vandaan, van Silo, dat in het land Kanaän ligt, om naar het land Gilead te gaan, naar het land dat hun bezit was, dat zij als bezit verworven hadden op het bevel van de HEERE door de dienst van Mozes.10. Toen zij in het gebied van de Jordaan kwamen dat nog in het land Kanaän ligt, bouwden de nakomelingen van Ruben, de nakomelingen van Gad en de halve stam Manasse daar een altaar aan de Jordaan, een altaar groot om te zien.11. Daarna hoorden de Israëlieten zeggen: Zie, de nakomelingen van Ruben, de nakomelingen van Gad en de halve stam Manasse hebben een altaar gebouwd, tegenover het land Kanaän, in het gebied van de Jordaan, aan de zijde van de Israëlieten.12. Toen de Israëlieten dit hoorden, kwam heel de gemeenschap van de Israëlieten in Silo bijeen om met een leger tegen hen ten strijde te trekken.13. Toen stuurden de Israëlieten Pinehas, de zoon van Eleazar, de priester, naar de nakomelingen van Ruben, de nakomelingen van Gad en naar de halve stam Manasse, in het land Gilead,14. en tien leiders met hem, van elke familie één leider, uit al de stammen van Israël. Ieder van hen was hoofd van hun familie van de duizenden van Israël.15. Toen zij bij de nakomelingen van Ruben, bij de nakomelingen van Gad en bij de halve stam Manasse kwamen, in het land Gilead, spraken zij met hen:16. Zo spreekt heel de gemeenschap van de HEERE: Wat is dat voor trouwbreuk die u gepleegd hebt tegen de God van Israël, door u heden van achter de HEERE af te keren, omdat u een altaar voor uzelf gebouwd hebt om heden tegen de HEERE in opstand te komen?17. Was de ongerechtigheid van Peor, waarvan wij ons tot op deze dag niet gereinigd hebben, voor ons nog niet genoeg, hoewel daardoor de plaag in de gemeenschap van de HEERE kwam?18. Ú keert zich heden van achter de HEERE af. Als ú heden in opstand komt tegen de HEERE, zal het gebeuren dat Hij morgen zeer toornig zal zijn op heel de gemeenschap van Israël.19. Maar als het land dat u in bezit hebt, onrein is, steek dan over naar het land dat het bezit van de HEERE is, waar de tabernakel van de HEERE staat, en verwerf bezit in ons midden. Kom echter niet in opstand tegen de HEERE, en kom ook niet in opstand tegen ons door een altaar voor uzelf te bouwen, anders dan het altaar van de HEERE, onze God.20. Heeft Achan, de zoon van Zerah, geen trouwbreuk gepleegd met wat door de ban gewijd was, en kwam er niet een grote toorn over heel de gemeenschap van Israël? En die man stierf in zijn ongerechtigheid niet alleen!21. Toen antwoordden de nakomelingen van Ruben, de nakomelingen van Gad en de halve stam Manasse, en zij spraken tot de hoofden van de duizenden van Israël:22. De God der goden, de HEERE, de God der goden, de HEERE, Hij weet het; Israël zelf zal het ook weten! Als het door opstandigheid of door trouwbreuk tegen de HEERE is, behoud ons heden dan niet.23. Als wij voor onszelf een altaar gebouwd hebben om ons van achter de HEERE af te keren, of om brandoffer en graanoffer daarop te brengen, of om daarop dankoffers te brengen, dan mag de HEERE Zelf rekenschap eisen!24. Wij zweren dat wij dit uit bezorgdheid gedaan hebben, namelijk vanwege deze zaak: Morgen zouden uw kinderen tegen onze kinderen kunnen zeggen: Wat hebt u met de HEERE, de God van Israël, te maken?25. De HEERE heeft immers de Jordaan als grens gesteld tussen ons en u, nakomelingen van Ruben en nakomelingen van Gad. U hebt geen deel aan de HEERE. Zo zouden uw kinderen onze kinderen doen ophouden de HEERE te vrezen.26. Toen zeiden wij: Laten wij toch het volgende voor ons doen: een altaar bouwen, niet voor brandoffer, en niet voor slachtoffer,27. maar laat het een getuige zijn tussen ons en u, en tussen de generaties na ons, opdat wij de dienst van de HEERE voor Zijn aangezicht zouden verrichten met onze brandoffers, met onze slachtoffers en met onze dankoffers, en uw kinderen morgen niet tegen onze kinderen zouden zeggen: U hebt geen deel aan de HEERE.28. Daarop zeiden wij: Als het gebeurt dat zij morgen zo tegen ons en tegen de generaties na ons spreken, dan zullen wij zeggen: Kijk naar het evenbeeld van het altaar van de HEERE dat onze vaderen gemaakt hebben, niet voor brandoffer, ook niet voor slachtoffer, maar het is een getuige tussen ons en u.29. Er is bij ons geen sprake van dat wij in opstand komen tegen de HEERE, of dat wij ons heden van achter de HEERE afkeren door een altaar voor brandoffer, graanoffer of slachtoffer te bouwen, naast het altaar van de HEERE, onze God, dat voor Zijn tabernakel staat.30. Toen de priester Pinehas en de leiders van de gemeenschap en de hoofden van de duizenden van Israël die bij hem waren, de woorden gehoord hadden die de nakomelingen van Ruben, de nakomelingen van Gad en de nakomelingen van Manasse gesproken hadden, was het goed in hun ogen.31. En Pinehas, de zoon van de priester Eleazar, zei tegen de nakomelingen van Ruben, tegen de nakomelingen van Gad en tegen de nakomelingen van Manasse: Vandaag weten wij dat de HEERE in ons midden is, omdat u deze trouwbreuk tegen de HEERE niet hebt gepleegd. Zo hebt u de Israëlieten gered uit de hand van de HEERE.32. Daarop keerde Pinehas, de zoon van de priester Eleazar, terug met de leiders van de nakomelingen van Ruben en de nakomelingen van Gad, uit het land Gilead naar het land Kanaän, naar de Israëlieten; en zij brachten verslag aan hen uit.33. Dat verslag was goed in de ogen van de Israëlieten, en de Israëlieten loofden God en zeiden dat zij niet meer met een leger tegen hen ten strijde zouden trekken om het land waarin de nakomelingen van Ruben en de nakomelingen van Gad woonden, te gronde te richten.34. En de nakomelingen van Ruben en de nakomelingen van Gad noemden dat altaar: Laat het een getuige zijn tussen ons dat de HEERE God is.Psalmen 46:7-117. De heidenvolken tierden, de koninkrijken wankelden; Hij liet Zijn stem klinken: de aarde smolt weg.8. De HEERE van de legermachten is met ons; de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. Sela9. Kom, zie de daden van de HEERE, Die verwoestingen op de aarde aanricht;10. Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, de boog breekt en de speer in stukken slaat, de wagens met vuur verbrandt.11. Geef het op en weet dat Ik God ben; Ik zal geroemd worden onder de heidenvolken, Ik zal geroemd worden op de aarde.Prediker 14:12-1312. Er is soms een weg die iemand recht schijnt, maar het einde ervan zijn wegen van de dood.13. Ook bij het lachen zal het hart pijn lijden: het einde van zulke blijdschap is verdriet.Lucas 13:1-221. Er waren juist op dat tijdstip enigen bij Hem, die Hem berichtten over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met hun offers vermengd had.2. En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat zij zulke dingen geleden hebben?3. Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen.4. Of die achttien, op wie de toren in Siloam viel en die daardoor gedood werden, denkt u dat zij meer schuld hebben gehad dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen?5. Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen.6. En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand had een vijgenboom, die in zijn wijngaard geplant was. En hij kwam om daaraan vrucht te zoeken, maar vond die niet.7. Toen zei hij tegen de wijngaardenier: Zie, ik kom nu al drie jaar vrucht zoeken aan deze vijgenboom en vind die niet. Hak hem om. Waarom beslaat hij de aarde nutteloos?8. En hij antwoordde en zei tegen hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar staan, totdat ik om hem heen gegraven en hem bemest heb.9. Wellicht dat hij dan vrucht draagt. Maar zo niet, dan moet u hem alsnog omhakken.10. En Hij gaf onderwijs op de sabbat in één van de synagogen.11. En zie, er was een vrouw die achttien jaar lang een geest had die haar ziek maakte en zij was kromgebogen en kon zich in het geheel niet oprichten.12. En toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij Zich en zei tegen haar: Vrouw, u bent verlost van uw ziekte.13. En Hij legde de handen op haar en zij werd onmiddellijk weer opgericht en verheerlijkte God.14. En het hoofd van de synagoge, die verontwaardigd was dat Jezus op de sabbat genas, antwoordde en zei tegen de menigte: Er zijn zes dagen waarop men moet werken. Kom dan daarop en laat u genezen, maar niet op de dag van de sabbat.15. De Heere dan antwoordde hem en zei: Huichelaar, maakt niet ieder van u op de sabbat zijn os of ezel van de voederbak los en leidt hem weg om hem te laten drinken?16. En moest dan deze vrouw, die een dochter van Abraham is en die de satan, zie, nu achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de dag van de sabbat?17. En toen Hij dit zei, stonden al Zijn tegenstanders beschaamd en de hele menigte was blij om alle heerlijke dingen die door Hem gebeurden.18. En Hij zei: Waaraan is het Koninkrijk van God gelijk en waarmee zal Ik het vergelijken?19. Het is gelijk aan een mosterdzaad, dat iemand nam en in zijn tuin zaaide. En het groeide op en werd tot een grote boom en de vogels in de lucht maakten een nest in zijn takken.20. En Hij zei opnieuw: Waarmee zal Ik het Koninkrijk van God vergelijken?21. Het is gelijk aan zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het helemaal doorzuurd was.22. En Hij trok door steden en dorpen heen, terwijl Hij onderwijs gaf en op weg was naar Jeruzalem. Dutch Bible (HSV) 2017 Herziene Statenvertaling © Stichting HSV en Royal Jongbloed 2010-2017